Peuter Hoogbegaafd “Als ouder denk ik dat mijn kind meer uitdaging nodig heeft.” Dit is meestal de eerste opmerking van ouders, die merken dat hun kind meer wil. Ouders zien vaak in het gedrag dat hun eigen kind nieuwsgierig is en vroeg leert praten. Het lopen laat vaak op zich wachten, terwijl hun kind al bezig is met kwadrateren of worteltrekken. Deze ouders hebben dan al ruim een jaar een kind, waar de ouders zeer veel tijd en liefde in hebben gestoken.
Peuterspeelzalen is een plek waar hoogbegaafde peuters zich vervelen. De peuters komen vol tranen thuis en voelen zich niet begrepen. Zo veel leuke dingen, maar ze mogen er van de leidsters niet mee spelen. Ouders raken vaak in wanhoop en bepaalde verdienmodellen beginnen over ontwikkelingsvoorsprong of neurodiversiteit.
Peuter Hoogbegaafd is geen ontwikkelingsvoorsprong of neurodiversiteit.
Peuter Hoogbegaafd speelt als construct geen enkele rol in de ontwikkelingspsychologie. Dat is op zich geen probleem, doordat hoogbegaafdheid op zich geen psychologisch aspect is. Helaas willen psychologen het domein hoogbegaafdheid wel annexeren.
Als verdienmodel voor psychologen wordt hoogbegaafdheid vervangen door diverse wetenschappelijke mythes.
De meest opvallende frames zijn (frame is een samenstelling van twee woorden om de term aan de man te brengen):
- Ontwikkeling Voorsprong
- Neuro Diversiteit
- Hoog sensitiviteit
Alhoewel niet ieder frame sterk gekozen is, valt op dat er altijd een quasi psychologisch zelfstandig naamwoord in de term aanwezig is. Ontwikkeling, Neuro en Hoog impliceren een zogenaamde psychologische feitelijkheid. Het tweede woord in de term is vaak bedoeld als aai over de bol van het kind of een pluim aan de ouders. Welke ouder wil immers niet een kind hebben met een voorsprong. Iedere ouder wil divers zijn en open staan voor alle verschillen. Waarbij een gevoelig kind in het huidige tijdsbeeld, een ideaal kind is. In ieder geval moeten de termen de ouder(s) lokken en hebben niets met hun kind te maken!!!
Kinderen kunnen per definitie geen voorsprong hebben op de eigen ontwikkeling. Iedere ontwikkeling is immers aan het kind zelf gebonden. Ontwikkeling meet je niet af aan andere kinderen of een basis kind beeld. Daardoor kan een voorsprong op de ontwikkeling simpelweg niet. Dat het een mooi verzonnen is door een academicus die er wel brood in zag. Dat doet niets af aan de mythe dat er kinderen zouden zijn met een ontwikkelingsvoorsprong.
De andere mythe is neurodiversiteit. Een duur woord voor: “We zijn allemaal verschillend.” Twents Centrum voor Hoogbegaafden Oldenzaal, doet niet aan dat soort open deur verdienmodellen. De haren beginnen rechtop te staan, als er verkopers termen als ontwikkelingsvoorsprong of neurodiversiteit in een duur hotel in de Lutte aan de man willen brengen. Dat het een duur verdienmodel is, om rijk te worden aan hoogbegaafden. Dat staat buiten kijf en is niet te betwijfelen.
Hoog sensitief is de meest bizarre term. De uitvinder van de term heeft simpelweg alle factoren van hoogbegaafden naast elkaar gelegd. Door enkel de factoren rond emotie en gevoelens te clusteren, is het construct hoog sensitiviteit geboren. Wat de aanhangers niet vertellen, is dat hoog IQ onderdeel van dat woord hoog uit moet maken. Bij Peuters, Kleuters, Onderpresteerders is echter geen IQ getal te meten met betrouwbare testen als WISC of WAIS Wat maakt dat de meeste bedrijven in de psychologie de slachtoffers wijs maken dat ze overgevoelig zouden zijn. Dat daarvoor een behandeling mogelijk is. Laat uw kind niet stempelen!
Twents Centrum voor Hoogbegaafden Oldenzaal wil verder niet te lang stil staan bij riante verdienmodellen en wetenschappelijke mythes. Ouders zullen vooral willen genieten van het hebben van hun peuter. Uiteindelijk komt deze fase maar 1 keer voor in het leven van een mens. Als in deze fase complicaties optreden, die zijn gerelateerd aan ontwikkeling, zijn de ontwikkelingsfasen van belang. Belangrijk is om als ouder te herkennen wat in de psychologie als gemiddelde ontwikkeling wordt gezien.
Peuter en de Ontwikkelingsfasen
Peuter Hoogbegaafd is eigenlijk niets anders dan als ouder vaststellen dat uw peuter meer uitdaging wil. Dat u dit als ouder herkent, komt doordat in onderwijs en psychologie niet wordt uitgegaan van het individueel kind. Psychologen gaan uit van de verschillende ontwikkelingsfasen van de mens. Daarbij wordt een gemiddeld mens genomen. Dit zijn periodes in het leven van de mens die kunnen worden afgebakend: elke periode heeft zijn kenmerkende gedragingen. De fasen worden omschreven aan de hand van het boek ontwikkeling en opvoeding van A. Verhoef (1997) en zullen aangevuld worden met andere literatuur (per citaat benoemd). Die fasen zijn dus niet UW peuter, maar slechts een wetenschappelijke benadering van een statistisch fictieve gemiddelde peuter.
Ongeboren kind (prenatale fase: 40 weken)
Zuigeling (0 – 18 maanden)
Peuter (18 maanden – 4 jaar)
Kleuter (4 – 6 jaar)
Schoolkind (6 – 12 jaar)
Puberteit (12 – 16 jaar)
Adolescentie (16 – 21 jaar)
Peuter en het gedrag
Peuter Hoogbegaafd moeten we relateren aan gedrag in de leeftijd van 18 maanden – 4 jaar. Dat kunnen we verdelen in termen van “normaal” en “niet normaal”. “Normaal” gedrag is een beladen term, maar is over het algemeen te typeren is als gedrag dat:
- gelijk is aan het gemiddelde kind op een bepaald ontwikkelingsmoment,
- verheven is tot ideaal streefniveau,
- in overeenstemming is met sociaal en cultureel bepaalde normen in die levensfase en bij die taken,
- niet als lastig, pijnlijk of onverdraaglijk wordt ervaren en daarom wordt nagelaten of (nog) niet vertoond,
- in overeenstemming is met het ontwikkelingsniveau en de ontwikkelingstaken.
Peuter noemen we in de regel ook het jonge kind.
De factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van een kind:
- betreffen het ontwikkelingsniveau van een kind.
- hebben betrekking op de omgeving van het kind.
De behoeften van het jonge kind omvatten vier routines:
- Veiligheid: Het niet voldoende bieden van veiligheid kan leiden tot ongelukken en kindermisbruik.
- Verzorging: Het onvoldoende bieden van voeding, onderdak, hechting, begrip en emotionele steun kan leiden tot emotionele problemen.
- Normen en waarden: Het niet duidelijk stellen van grenzen en regels, kan leiden tot gedragsproblemen.
- Cognitieve stimulans: Het niet geven van leeftijd gerelateerde intellectuele stimulans kan leiden tot een achterstand op emotioneel, taalvaardig en intellectueel gebied.
Peuter is heftig in ontwikkeling.
Peuter Hoogbegaafd is dus gewoon de peuter. Het kind is in staat om los te lopen, waarmee een geheel nieuwe en snelle manier bestaat om de wereld te ontdekken. Tegelijkertijd wordt de woordenschat enorm uitgebreid. Immers, alle dingen die het kind tegenkomt in de wereld hebben een naam! Er is dus vooral een enorme cognitieve vooruitgang bij de peuter. Ook de persoonlijkheidsontwikkeling staat niet stil.
De peuter ontdekt dat het zelf iemand is. Hij/zij ontdekt de eigen ik en is hier een tijdlang erg vol van. Dit leidt tot het egocentrisme en tot de zogeheten koppigheidsfase. Peuters doorlopen dus een enorme Cognitieve Ontwikkeling. De peuter wil de wereld leren kennen. Dit ontdekken van de wereld is een noodzaak om uit te kunnen groeien tot een zelfstandig individu.
Denken sluit nauw aan bij dit ‘exploreren van de wereld’ en wordt voornamelijk bepaald door datgene wat de peuter meemaakt. Het denken van de peuter heeft de volgende kenmerken:
- Concreet: Richt zich alleen op datgene wat tastbaar is, wat gezien wordt en waar iets meegedaan kan worden.
- Magisch (magie = toverkunst): Een peuter kan geen onderscheidt maken tussen werkelijkheid en fantasie, daardoor gaat zichzelf verklaringen bedenken voor datgene wat hij/zij niet begrijpt. In het denken van de peuter is alles mogelijk.
- Animistisch: Een peuter geeft aan levenloze dingen menselijke eigenschappen.
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling
De peuter gaat langzaam meer sociale contacten leggen. Is echter nog niet in staat zich in te leven in de ander! Sociaal gedrag kan dan ook niet van een peuter verwacht worden. Want een peuter bekijkt de wereld alleen vanuit zijn eigen gezichtspunt en dat is het egocentrisch standpunt. Ontdekken van de eigen persoonlijkheid met een eigen wil. Willen oefenen van deze gewaarwordingen en deze in allerlei situaties testen. Want ze worden geconfronteerd met autonomie en afhankelijkheid.
Egocentrisme
Het egocentrisme van de peuter is het gevolg van de ontdekking van het ik. Kinderen ontdekken dat ze een eigen persoonlijkheid hebben met een eigen wil. Bij alles wat de peuter doet, wordt het hem duidelijk dat hij het is die iets doet. Want ze willen onafhankelijk van hun ouders worden. In zijn denken en voelen is geen ruimte voor anderen. Omdat op verstandelijk niveau ze het nog niet bevatten dat er anderen zijn die eigen gevoelens, eigen gedachten en eigen behoeften hebben. Het is belangrijk dat ouders grenzen stellen en tegelijk ruimte voor zelfstandigheid aan peuters bieden.
Koppigheid
Het feit dat de peuter steeds meer zijn eigen macht ontdekt, brengt ook de ontdekking van de eigen wil met zich mee. Want ze ontdekken dat ze anders kunnen willen handelen dan anderen. De peuter verzet zich tegen datgene wat de opvoeder wil. Als ze hun zin niet krijgen, kunnen ze heftig reageren door huilen, schreeuwen en agressief gedrag. Deze periode bevindt zich aan het einde van de peutertijd.
De koppigheid komt overigens niet alleen tot de uiting in het verzet van de peuter, maar ook in het feit dat hij alles zélf wil doen.
De koppigheidsfase is voor de wilsontwikkeling van het kind van groot belang. Immers, een peuter experimenteert en oefent met de eigen wil.
Zelf kennis
Zelfkennis hangt samen met veilige hechting. Kinderen die over zelfherkenning beschikken zijn eerder in staat andere kinderen te helpen. De peuter is in veel situaties een kind dat sterk emotioneel reageert. Meestal is de oorzaak dat de peuter nog niet goed onder woorden kan brengen wat hij voelt of wilt. Bij de peuters komt het daarnaast ook wel voor dat ze goede bedoelingen hebben met hun gedrag, maar dat ze wat onstuimig te werk gaan. Op deze leeftijd zijn peuters ook geneigd emoties na te doen van anderen.
PEUTERS WETEN DAT ZIJ EMOTIES KUNNEN VERANDEREN,
DOOR DE SITUATIE TE VERANDEREN.
De Lichamelijke Ontwikkeling
De peuterfase doet zijn intrede op het moment dat de peuter zijn eerste stapjes zet. Het leren lopen brengt een enorme bewegingsvrijheid met zich mee, waar het kind dan ook al snel gebruik van maakt. Dit wordt getypeerd als exploratiedrang, drang om de wereld te gaan verkennen. Kinderen in deze leeftijd hebben een grotere lichamelijke zelfstandigheid.
De drang tot onderzoeken en uitproberen wordt steeds groter. Ze spelen als het ware met hun eigen kunnen; evenwicht bewaren, tree voor tree de trap op, ergens opklimmen en iets pakken, deuren openen, sturen en snel bijsturen van het lichaam (Van Keulen et al., 1995; Carr, 1999).
We zien bij de peuter vooral een ontwikkeling van de grove motoriek. Ze kunnen nu tegelijkertijd dingen doen, bijvoorbeeld bukken en een speeltje pakken (Van Keulen et al., 1995).
Een ander belangrijk aspect dat te maken heeft met de lichamelijke ontwikkeling van de peuter is het zindelijk worden. Het kind moet het zindelijk worden kunnen, het moet het begrijpen en het moet het willen, voordat er begonnen kan worden met zindelijkheidstraining.
REFERENTIE LIJST:
Ainsworth, M.D.S. (1973). The development of infant-mother attachment. Review of Child Development Research, 3.1-94. Chicago: University of Chicago Press.
Bowlby J (1958). The nature of the child’s tie to his mother. International Journal of Psychoanalyse 39. 350-373.
Carr, A. (1999). The handbook of child and adolescent clinical psychology: a contextual approach. 3-33.
Holle & Britta (1977). De motorische ontwikkeling van normale en geretardeerde kinderen.
Ijzendoorn, M. H. van (1994). Opvoeden in geborgenheid: een analyse van Bowlby’s hechtingstheorie. Uitgeverij van Loghum Slaterus.
Keenan, T. (2002). An Introduction to Child Development. London: Sage Publications.
Kohnstamm, R. (1987). Kleine ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Van Loghum Slaterus. Deel 1, p. 85-101.
Kohnstamm, R. (1987). Kleine ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Van Loghum Slaterus. Deel 2, p. 159-173
Lyddon, W. J., Sherry, A. (2001). Developmental personality styles: an attachment theory conceptualization of personality disorders. Journal of Counseling and Development, 79 (4). 405-415.
Meihuizen-de Regt, M.J., de Moor, J.M.H., Mulders, A.H.M. (2003), Kinderrevalidatie, Assen: van Gorcum.
Rigter, J. (2002). Ontwikkelingspsychopathologie, bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Coutinho.
Schaffer, D. R. (1999). Social & Personality Development
Tychon, K. (2004). Overzicht van de diverse ontwikkelingsfasen. Interne publicatie Riagg Midden Limburg.
Verhoef, A. C. (1997). Opvoeding en ontwikkeling. Uitgeverij Nijgh Versluys, Baarn.
Verhulst, F.C. (2003). De ontwikkeling van het kind. Assen: Van Gorcum.